U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft betoogd dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren, aangezien het besluit van 8 januari 2016 op grond van artikel 6:19 van de Awb diende te worden betrokken bij de procedure onder zaaknummer ROT AWB 15/8223, waarin eiseres op 21 april 2016 het beroep heeft ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat zij bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige beroep, nu door toedoen van verweerder het ingediende bezwaarschrift niet is doorgezonden aan de rechtbank en ten tijde van het ingestelde beroep tegen het thans bestreden besluit geen procedure aanhangig was waarin dit bezwaarschrift aan de orde kon komen.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3

zaaknummer: ROT 16/6314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: N. Marienus.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2015 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2012 definitief vastgesteld op een bedrag van € 3.887,-.

Bij besluit van 11 november 2015 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2015 kennelijk ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het besluit van 11 november 2015 beroep ingesteld, bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT AWB 15/8223.

Eiseres heeft op 21 april 2016 het beroep tegen het besluit van 11 november 2015 ingetrokken.

Bij besluit van 8 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve berekening voor de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2012 herzien naar nihil.

Bij besluit van 15 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het berekeningsjaar 2012 aangepast en vastgesteld op € 3.887,- en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren, aangezien het besluit van 8 januari 2016 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) diende te worden betrokken bij de procedure onder zaaknummer ROT AWB 15/8223, waarin eiseres op 21 april 2016 het beroep heeft ingetrokken.

1.1

Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

1.2.

De rechtbank stelt vast dat in zaaknummer ROT AWB 15/8223 de beslissing op bezwaar van 11 november 2015 het onderwerp van geschil was. De rechtbank overweegt verder dat verweerder het besluit van 8 januari 2016 als een primair besluit heeft aangemerkt. Onder dit besluit was immers vermeld dat bezwaar kon worden gemaakt. Dit heeft eiseres vervolgens gedaan op 1 februari 2016. Verweerder heeft daarop het bezwaarschrift niet als een aanvullend beroepschrift in de procedure ROT AWB 15/8223 aan de rechtbank doorgestuurd. Verweerder heeft daarentegen, nadat eiseres het beroep tegen het besluit van 11 november 2015 had ingetrokken, op 15 augustus 2016 een beslissing op het bezwaar van eiseres genomen. Daargelaten de vraag of het besluit van 8 januari 2016 een wijziging of vervanging van het bestreden besluit in zaaknummer ROT AWB 15/8223 als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb betreft, kan onder deze omstandigheden niet worden geoordeeld dat deze wetsbepaling zich verzet tegen kennisneming door de rechtbank van het beroep. Door toedoen van verweerder is het op 1 februari 2016 ingediende bezwaarschrift niet doorgezonden aan de rechtbank, en ten tijde van het ingestelde beroep tegen het thans bestreden besluit was geen procedure aanhangig, waarin dit bezwaarschrift aan de orde kon komen. De rechtbank is dan ook bevoegd kennis te nemen van het onderhavige beroep.

2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2012, aangezien zij niet alle kosten ervan via het gastouderbureau heeft betaald. Wel dient, zo begrijpt de rechtbank het bestreden besluit, de kinderopvangtoeslag voor 2012 alsnog op € 3.887,- te worden gesteld, nu verweerder deze eerder, bij besluit van 31 juli 2015, definitief op dat bedrag had vastgesteld.

3. Op grond van artikel 1.49, derde lid, onder b, van de Wet kinderopvan g en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) draagt de houder van het gastouderbureau zorg voor het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders.

3.1.

Uit de jaaropgave blijkt dat de kosten voor kinderopvang over 2012 in totaal € 10.622,50 bedragen. Aan eiseres is een bedrag van € 7.689,- aan voorschotten kinderopvangtoeslag verleend. Nu de verleende voorschotten door verweerder zijn uitbetaald op het rekeningnummer van het gastouderbureau, stelt de rechtbank vast dat deze voorschotten zijn aangewend om kosten voor kinderopvang te voldoen. Eiseres stelt daarnaast een bedrag van € 4.080,- rechtstreeks aan de gastouder te hebben betaald. Ter staving daarvan heeft eiseres kwitanties overgelegd.

3.2.

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraak van 9 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2811) en 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2611) volgt uit de tekst van artikel 1.1, eerste lid, en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 1. 49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wkkp en uit de doelstelling van de kassiersfunctie dat het gastouderbureau de betalingen van de ouder die bestemd zijn voor de gastouder op objectief vast te stellen en controleerbare wijze onder zich moet hebben gehad en vervolgens moet hebben doorgeleid naar de gastouder. Nu eiseres niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de verplichte kassiersfunctie van het gastouderbureau. Eiseres had om deze reden geen recht op kinderopvangtoeslag over de opvang die in 2012 heeft plaatsgevonden.

4. Nu eiseres gelet op hetgeen hiervóór is overwogen al geen recht had op kinderopvangtoeslag, komt de rechtbank niet toe aan het betoog van eiseres dat verweerder heeft gerekend met 91 uur per maand, terwijl zij gemiddeld voor 177 uur per maand gebruik heeft gemaakt van de kinderopvang.

5. Het beroep is dus ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Prins, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. Loef, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature