Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Beschikking nav kindbrief waarbij het verzoek van de minderjarige is afgewezen voor zover dit strekt een ambtshalve beslissing te nemen over zijn hoofdverblijfplaats.

Uitspraak



Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/521187 / FA RK 17-1482

Beschikking van 1 mei 2017

in de zaak van:

[naam minderjarige] , hierna de minderjarige,

kind van

[naam moeder], hierna de moeder

wonende te [adres],

en

[naam vader], hierna de vader,

wonende te [adres].

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de brief van de minderjarige aan de kinderrechter, ingekomen op 17 februari 2017;

1.2.

De minderjarige heeft op 13 maart 2017 zijn mening mondeling aan de rechtbank kenbaar gemaakt.

1.3.

De ouders van de minderjarige zijn bij brief van 21 maart 2017 uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter.

1.4.

Dit gesprek heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 april 2017.

Bij die gelegenheid zijn verschenen:

- de moeder;

- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam].

De vader is, hoewel deugdelijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

2 De vaststaande feiten

2.1.

De ouders hebben een affectieve relatie gehad, waaruit de minderjarige is geboren.

2.2.

De vader heeft de minderjarige erkend.

2.3.

De moeder is van rechtswege alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.

3. De beoordeling

3.1.

De minderjarige heeft bij brief van 16 februari 2017 en tijdens het kindgesprek op 13 maart 2017 te kennen gegeven bij zijn vader te willen wonen. Wat hem betreft wordt in dat geval de omgangsregeling die hij nu met zijn vader heeft, omgedraaid, in die zin dat hij dan ieder weekend van zaterdag na de voetbal tot zondag na het eten bij zijn moeder verblijft.

3.2.

Uit de stukken, het kindgesprek en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende.

De minderjarige heeft zijn hoofdverblijf bij zijn moeder in [woonplaats moeder] en is ieder weekend van vrijdag na het eten tot zondag na het eten bij zijn vader in [woonplaats vader]. De minderjarige zit in [woonplaats vader] op voetbal en hij wordt iedere maandag en woensdag door zijn vader of zijn opa vaderszijde bij zijn moeder opgehaald om aldaar te kunnen trainen. De ouders van de minderjarige verdelen de zomervakantie bij helfte en de overige vakanties worden in onderling overleg gedeeld, afhankelijk van het rooster van de vader.

3.3.

De moeder heeft ter zitting verklaard enigszins te zijn overvallen door de gang van zaken alsmede door het verzoek van de rechtbank om ter zitting te verschijnen. De moeder stelt dat zij met de vader van de minderjarige goede afspraken heeft gemaakt voor wat betreft de omgang met de minderjarige en dat zij tot op heden in staat zijn geweest afspraken te maken over belangrijke zaken die de minderjarige aangaan. De moeder weet dat de minderjarige graag bij zijn vader wil wonen en neemt de wens van de minderjarige serieus. Zij heeft daarbij evenwel bedenkingen van praktische aard, zo werkt de vader semi continue en heeft hij dientengevolge te maken met vroege en late diensten. De moeder heeft van de vader vooralsnog geen duidelijk antwoord gekregen op haar vraag wie er op het moment dat de vader avonddienst heeft op de minderjarige let en hoe het avondeten van de minderjarige tijdens de avonddiensten is geregeld. Daarbij stelt de moeder dat zij op dit moment geen werk heeft en de minderjarige bij haar verzekerd is van de zorg die een twaalfjarige nodig heeft. Desgevraagd heeft de moeder ten slotte verklaard dat zij van de minderjarige heeft begrepen dat de vader van de zitting op de hoogte is, maar dat hij in verband met zijn werk niet zou verschijnen.

3.4.

De raad heeft ter zitting aangegeven het te betreuren dat de vader niet ter zitting is verschenen. De raad vindt het noodzakelijk dat tussen ouders een gesprek plaatsvindt.

3.5.

De rechtbank overweegt als volgt.

3.5.1.

De rechtbank is, nu de vader niet ter zitting is verschenen, niet in staat geweest tussen de ouders van de minderjarige een vergelijk te beproeven. Tot op heden zijn de ouders van de minderjarige echter steeds in staat gebleken om in het belang van de minderjarige afspraken te maken met betrekking tot de omgang tussen de minderjarige en zijn vader.

3.5.2.

Los van de vraag of de minderjarige - gelet op de gezagsverhoudingen tussen zijn ouders (meer in het bijzonder gelet op de artikelen 1:377g en 1:253a van het Burgerlijk Wetboek) - kan worden ontvangen in zijn verzoek om zijn hoofdverblijfplaats bij zijn vader te bepalen, is de rechtbank van oordeel dat het aan de ouders van de minderjarige is deze wens van hun beider kind serieus te nemen en hierover (al dan niet met de inzet van mediation en/of (andere) hulpverlening) in overleg te gaan, waarbij het belang van de minderjarige centraal dient te staan. Mochten ouders onverhoopt niet tot een oplossing komen, dan rekent de rechtbank het tot de ouderlijke verantwoordelijkheid van (in dit geval) de vader om zijn procesverantwoordelijkheid te nemen en - indien hij dit in het belang van de minderjarige wenselijk acht - op de voet van artikel 1:253c lid 1 Burgerlijk Wetboek een wijziging van het ouderlijk gezag bij de rechtbank te verzoeken, onder gelijktijdige wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, opdat de rechter dit geschil op ouder-niveau kan beoordelen. Het is niet passend het ertoe te leiden dat de minderjarige zelf een dergelijk verstrekkend verzoek moet doen, zeker niet nu genoegzaam is gebleken dat over de wens van de minderjarige tussen de ouders nog geen constructief overleg heeft plaatsgevonden en de rechtbank ouders op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting hiertoe wel in staat acht.

3.5.3.

Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om op grond van de kindbrief een ambtshalve beslissing te nemen.

4 De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijst het verzoek van de minderjarige af voor zover dit strekt een ambtshalve beslissing te nemen ten aanzien van zijn hoofdverblijfplaats.

Deze beschikking is gegeven door mr. B. Oonincx, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier P. Mansveld-Spierings op

1 mei 2017.

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature